Arbois in Montagnes du Jura - het Franse Juragebergte.

De provincie Gerona is de eerste Spaanse provincie bij de passage van de grens met Frankrijk.

Booking.com heeft een aanbod van meer dan 2.330.186 accommodaties over de hele wereld.

Kreta is het grootste en meest zuidelijke eiland van Griekenland. Het heeft voor ieder wat wils.

De Stelling van Antwerpen is een militaire verdedigingsgordel rond Antwerpen bestaande uit twee ringen van forten. De fortengordel, die de stad moest beschermen tegen bombardementen en vrijwaren van bezetting, werd gebouwd tussen 1859 en 1914.

Samen vormen ze een 95 km wijde ring rond Antwerpen. Deze verdedigingsstructuur bestaande uit gegroepeerde forten noemde men PFA (La Position fortifiée d'Anvers). Deze PFA had als bijzondere bedoeling te dienen al reduit of nationaal schuiloord bij vijandelijkheden om alzo via de Westerschelde terug te vallen op de kustversterking.
De steden Namen en Luik werden eveneens voorzien van een fortengordel (zie Forten rond Luik). Samen met de KW-stelling vormden deze fortengordels rond belangrijke steden de kern van de Belgische defensie tot 1940.
Het bouwen van geïsoleerde forten rond belangrijke steden was een voortzetting van de traditie van de vestingbouwkunde. Door de vergroting van de schootafstand van de artillerie (tot 12 km) werden de bastions vooruit geschoven en omgevormd tot op zich staande bolwerken om alzo de stad te sparen van vijandelijk geschut.

Geschiedenis Vroege geschiedenisDe verdediging van Antwerpen bestond tot de autonomie van België in 1830 uit de Spaanse omwalling ter hoogte van de huidige Leien (Italielei, Frankrijklei, Amerikalei) begrensd aan de Zuidkant door het Zuidkasteel (iets ten noorden van het huidige Justitiepaleis op het Zuid) en aan de Noordkant begrensd door het Noorderfort (Fort Ferdinand), ongeveer ter plaatse van het huidige Kattendijkdok op het grondgebied van Oosterweel. De forten Fort Liefkenshoek, Fort De Perel, Fort Sint Marie en Fort van Sint-Filips waren in de Tachtigjarige Oorlog in 1584 gebouwd door de hertog van Parma (Alexander Farnese) met de bedoeling de bevoorrading van (de Hollanders in) Antwerpen te blokkeren. Deze forten lagen in de bocht van Kallo in de Schelde.

 Na de autonomie van BelgiëTot midden 19e eeuw (vanaf 1830) bestond de verdediging van België uit een twintigtal vestingsteden, die een verdediging tegen Frankrijk moesten vormen, de zogenaamde Wellingtonbarriere. De verdediging bij Antwerpen was verder gericht op verdediging van de Schelde als rivier (“redeverdediging”). Deze functie werd vervuld door de forten De Perel, Fort Burcht, Fort Isabella, Fort Sint Marie en het Noordkasteel. De redeverdediging van de Schelde werd aangevuld door de uitbouw van het fort Vlaams Hoofd dat lag ter plaatse van het huidige west eindpunt van de Sint-Annatunnel.

 Wet van 1851Halverwege de 19de eeuw was na de opkomst van Napoleon III in 1851 duidelijk dat het Belgisch leger niet voldoende mogelijkheden had om een aanval uit Frankrijk te weerstaan. Het was noodzakelijk de verdediging te centraliseren. Besloten werd tot een ring rond Antwerpen, de Fortjes 1-7. Deze waren oorspronkelijk als aarden wallen palissades opgebouwd, maar werden versterkt door stenen constructies.

 Wet van 7 september 1859Medio negentiende eeuw veranderde het defensieconcept, omdat een integrale verdediging van België niet meer haalbaar werd geacht. Antwerpen werd het meest geschikt geacht als laatste verschansing (Nationaal Reduit) tot de hulp van bondgenoten zou kunnen arriveren. De keuze voor Antwerpen als Nationaal Reduit werd ingegeven doordat Antwerpen goed verdedigbaar en goed te bevoorraden was. Het Nationaal Reduit (Wet van 9 augustus 1859) zou bestaan uit: een belegeringsomwalling, een fortengordel en onderwaterzettingen. De fortengordel zou bestaan uit een achttal Brialmontforten (gebouwd in 1859 e.v.) in een 18 km lange gordel van Wijnegem tot Hoboken.

 Wet van 1870In de Frans-Duitse Oorlog van 1870 bleek dat het Duitse geschut Parijs kon beschieten vanaf een afstand van 7 km. De gordel van Brialmontforten bleek dus te dicht bij de stad te liggen. Aanvankelijk werd besloten tot de bouw van de forten Merksem, Zwijndrecht, en Kruibeke. Daarnaast werd de Scheldeverdediging uitgebreid met de forten De Perel en Sint Filips. Dit waren kleine langwerpige pantserforten, gericht tegen vijandelijke oorlogsschepen. Daartoe werd een zware bewapening voorzien met 24 en 28 cm kanonnen. De Perel is overigens nooit bewapend geweest.

 Werken in de periode 1878-1905In 1872 kwam het idee op van de Rupel-Netelijn met de daarom liggende inundeerbare polders als verdedigingslinie. Er ontbraken echter de middelen om direct tot de bouw over te gaan. Vanaf 1878 werden de drie forten in Walem, Lier en (vanaf 1882) Steendorp gebouwd. Verder werd in 1885 fort Schoten gebouwd. In 1886 werd het spoorwegfort van Duffel gebouwd ter verdediging van de spoorlijn Antwerpen-Brussel. Een drietal schansen (Oorderen, Berendrecht en Kapellen) werd gebouwd om respectievelijk de dijken en inundeerbare polders en de spoorlijn naar Nederland te verdedigen. Als laatste forten werd in deze periode (via de wet van 1902) begonnen met de bouw van de forten Sint Katelijne Waver en Stabroek. Deze waren in 1914 zelfs nog niet volledig afgebouwd en bewapend.

 Wet van 30 maart 1906De ontwikkeling van nieuwere wapens ging dusdanig snel dat in 1900 een commissie werd ingesteld om de verdediging van Antwerpen opnieuw te evalueren. Deze commissie achtte de bestaande verdedigingslinie onvoldoende, maar kwam niet met een oplossing. Uiteindelijk diende de regering in mei 1905 een voorstel in, dat voorzag in afbraak van de Brialmont omwalling en het oprichten van een veiligheidsring om de forten 1-8 en een nieuwe verdedigingslinie op de Rupel-Netelijn. Uiteindelijk werd dit plan bekrachtigd per wet van 30 maart 1906. Het plan voorzag in de bouw van 11 nieuwe forten en 12 schansen. Deze zogenaamde Hoofdweerstandstelling omvatte hiermee in totaal op de rechteroever 16 forten en 10 schansen en op de linkeroever 5 forten en 2 schansen.

 Opbouw van de forten en schansen Opbouw BrialmontfortenKlassieke forten hadden een ongeveer rechthoekige vorm. Een goed voorbeeld van een rechthoekig fort met geschutstellingen op de hoeken is Fort Liefkenshoek uit de 16e eeuw. Daarna is er sprake van een geleidelijke evolutie in de fortenbouw die in de 19e eeuw leidde tot een tweetal stromingen in de fortenbouw, de 'Franse' en de 'Duitse'. De Duitse forten kenden een polygonale opbouw met caponnières. De Franse forten hadden een gebastioneerde opbouw. Brialmont (de architect van de Belgische forten (gordels) reisde in 1846 naar Duitsland waar hij kennis nam van de Duitse opbouw. De forten hadden meerdere functies te vervullen. Die waren 1° verdediging op lange afstand, 2°onderhoudsvuur tussen de forten onderling en 3° verdediging op korte afstand en van de gracht. De opbouw was aan deze functies aangepast. Aan de buitenzijde werden de forten beschermd door 40–50 m brede grachten, die een directe bestorming onmogelijk moesten maken. Buiten deze gracht was de grond hellend aangebracht om de eventueel dichtbij gekomen vijand gemakkelijk onder vuur te nemen (het glacis). Binnen de gracht waren wallen opgeworpen van 10 m hoogte om het binnengedeelte te beschermen tegen direct vuur. De artillerie was op en achter de wallen geplaatst.

Het eigenlijke fort had een polygonale opbouw. Het hoofdgebouw van het fort was het reduit of binnenfort met de verblijven voor de bemanning van het fort in vredestijd en als laatste verdediging als de vijand reeds op het terrein van het fort was doorgedrongen. Dit reduit was uit baksteen gefabriceerd. Het reduit werd verdedigd door geschut op het dak ervan. De kanonnen waren geplaatst aan de buitenzijden van het fort. Aan de voorzijde (van welke de vijand werd verwacht) lag achter de aarden wal de hoofdbewapening. Deze was geplaatst in de hoofdcaponnière (een soort bunker met een dikte van 2,5 tot 3m) in het midden van het hoofdfront. Het hoofdfront had een breedte van ruim 350 m. Aan de zijkanten van het hoofdfront bevinden zich twee halve caponnières. Op het hoofdfront kan een dertigtal kanonnen en mortieren voor de verdediging op lange afstand worden geplaatst. Zowel de hoofdcaponnière als de halve caponnières zijn in een kazematstructuur met kanonkelders. Aan de achterzijde van het fort kon dit worden bevoorraad door een brugconstructie over de gracht. Om de achterzijde te beschermen zijn twee lage batterijen geplaatst voor de grachtverdediging. De latere forten zoals de sperforten hebben een vergelijkbare opbouw echter zonder reduit. De forten worden verbonden door de Militaire baan (R11) (Route militaire), de baan waarvoor in 2010 werd beslist deze na de bouw van de Oosterweelverbinding volledig te ondertunnelen.

 Opbouw forten wet 1906De bouw van deze forten begon in 1909 na onteigening van de gronden. De werken werden uitgevoerd door de firma De Bolsée uit Antwerpen. De forten lijken sterk op elkaar, met enkele uitzonderingen. De forten werden gebouwd in 2,5 m ongewapend beton, dat weerstand moest kunnen bieden aan 28 cm kaliber. De meeste forten zijn zgn. tweede orde forten met als voornaamste bewapening één koepel voor twee 15 cm kanonnen, twee koepels voor 12 cm houwitsers en vier koepels voor één 7,5 cm kanon. De zgn. eerste orde forten hadden extra een tweede koepel voor twee 15 cm kanonnen en twee extra koepels met één 7,5 cm kanon. De 15 cm kanonnen en de 12 cm houwitsers waren geplaatst aan het hoofdfront gebouw. Aan de flanken van het hoofdfront was de grachtverdediging geplaatst opgesteld in caponnières. In de vorm hiervan bestaan de volgende types: samengestelde gekazematteerde caponnières, caponnières met koepels (Bornem) en gedetacheerde (forten Stabroek, Sint Katelijne Waver en Gravenwezel) of aangehechte reverscaponnières (Brasschaat en Kessel). Bornem heeft een afwijkende constructie met een pseudogebastioneerd front met koepels op de caponnières.

 BewapeningDe forten hadden een meervoudige functie:

verdediging op lange afstand
onderhoudsvuur tussen de forten onderling
verdediging op korte afstand en van de gracht
In de eerste forten 1-8 (Wet van 1859) was oorspronkelijk geen vast geschut. Het geschut bestond uit mobiel veldgeschut. Bij de bouw was al enigszins rekening gehouden met ontwikkelingen in het geschut door aangepaste gronddekking. In de latere forten is vast geschut ingebouwd.

De voornaamste ontwikkeling op het gebied van het geschut waren:

Vanaf 1885 werd in plaats van buskruit picrinezuur of nitrocellulose gebruikt.
In de projectielen zelf werd scherfwerking verkregen door TNT te gebruiken (brisantgranaten).
In Duitsland werden de eerste getrokken stalen kanonslopen gefabriceerd, die de tot dan toe gegoten ijzeren of bronzen lopen vervingen. Hierdoor kon het kaliber worden vergroot. Het effect van de inslag nam met een veelvoud toe.
Ontwikkeling van de wetenschap primair de chemie en metaalkunde veranderden het tot medio 19e eeuw nauwelijks gewijzigde kanon dus ingrijpend.

De artillerie ontwikkelingen noodzaakten aanpassingen aan de forten. Qua bewapening werd vanaf 1890 vaste artillerie voorzien. Gedeeltelijk werd de artillerie in koepels ondergebracht, gedeeltelijk nog los opgesteld. Vanaf 1890 werd de dikte van de betonnen gewelven op 2,25 – 2,5 m dikte gebracht. De toenmalige kanonnen waren 21 cm (Krupp) of 22 cm (mortier Le Creusot). Hiertegen moesten de forten weerstand kunnen bieden. De ontwikkelingen gingen echter zeer snel. In de 1905 gebruikten de Japanners tijdens de belegering van Port Arthur al 28 cm geschut. Kort voor de Eerste Wereldoorlog beschikte Duitsland al over 30,5 en zelfs 42 cm kaliber (“Dikke Bertha”). Proeven in Rusland in 1912 met een Belgische pantserkoepel toonden aan dat deze niet bestand was tegen 28 cm geschut. Hoewel de legerleiding hiervan op de hoogte was, werd deze informatie genegeerd. Men kon er ook niets mee, omdat verdere aanpassingen aan de forten niet meer mogelijk waren.

De Belgische forten beschikten niet over dergelijk zwaar geschut. Doordat zij een verdedigingsdoelstelling hadden; werd als zwaarste geschut het 15 cm kanon gebruikt. Alleen de forten voor de Scheldeverdediging (De Perel, Sint Filips) hadden 24 en 28 cm geschut. Ook de forten rond Luik en Namen hadden 21 cm houwitsers, echter met vrij beperkte reikwijdte van 6,9 km. De bewapening van het forten van de buitenste linie (Wet van 1906) voor de grote afstand bestond uit twee koepels met twee 15 cm kanonnen (39 kg granaten; met een dracht van 8,4 km), twee koepels voor een 12 cm houwitser (20 kg granaten; dracht 6,4 km), vier of zes koepels voor een 7,5 cm kanon (5,5 kg zware granaten; dracht 6 km), twee waarnemingsklokken. Daarnaast was er nog een grachtverdediging van zestien 5,7 cm snelvuurkanonnen (2,7 kg granaten; dracht 2,2 km; vooral gebruikt met kartetsen voor de korte afstand) en een zogenaamd groot-flankement, dat wil zeggen onderhoudsvuur tussen de forten (twee 7,5 cm en twee 12 cm kanonnen).

 Inzet van de Antwerpse forten tijdens militaire conflicten Tijdens de Eerste WereldoorlogBij het uitbreken van de oorlog in 1914, vielen de Duitsers allereerst de Forten rond Luik aan. De Duitsers beschikten over geschut van 30,5 cm (Skoda Motor Mörser, dracht 9,6 km) en 42 cm kaliber (de Dikke Bertha; dracht 10 km), die met granaten van respectievelijk 380 kg en 1000 kg in staat waren om het ongewapend beton van de forten te vernietigen. Dit terwijl ze het buiten bereik van de Belgische artillerie konden blijven. Het Duitse 3e Duitse Reservekorps (onder bevel van generaal Von Beseler) dat de aanval op Antwerpen zou uitvoeren beschikte over vier 30,5 cm en vier 42 cm kanonnen.

Op 15 augustus 1914 werd het Fort van Loncin verwoest door een Duitse voltreffer in het munitiedepot. 350 mannen werden onmiddellijk gedood, en de helft van het fort werd vernietigd. Nog tot vandaag, zijn de lichamen van deze mannen begraven in het restant van het fort.

Na de inname van de linie rond Luik rukten de Duitsers westwaarts en richtten op 4 september voor het eerst geschut op de as Walem-Breendonk. Op 22 september werd de aanval op de verdediging van Antwerpen hernieuwd, maar nu op Walem-Lier met de bedoeling de fortengordel te doorbreken en Antwerpen te veroveren. De eerste beschietingen van de forten Walem (30,5 cm geschut) en Sint Katelijne Waver (zowel 30,5 als 42 cm geschut) begint op 28 september. Op 30 september heeft het zware Duitse geschut de forten Walem, Sint Katelijne Waver en Koningshooikt uitgeschakeld. Op 1 oktober vallen fort Sint Katelijne Waver en de schansen Dorpveld en Bosbeek in Duitse handen. Op 2 oktober ontruimt het Belgische leger fort Lier en moet ook fort Walem zich overgeven. Vervolgens valt Fort Kessel op 4 oktober. Op 5 oktober begint de beschieting van Fort Broechem en komt Fort Oelegem in actie. Op 6 oktober is ook Fort Broechem uitgeschakeld. Daardoor is de stelling van Antwerpen onhoudbaar geworden.

Op 9 oktober geeft het Belgische leger de rechteroever op, maar eerst worden de forten Schoten, Brasschaat, Merksem, Kapellen en Lillo opgeblazen. Op 10 oktober geeft het leger ook de linkeroever van de Schelde op en trekt zich terug op de IJzer. In totaal vuurden de Duitsers 590 granaten van 42 cm en 2130 van 30,5 cm op de forten af. De forten konden weinig weerstand bieden aan een vijand die ze van afstand uitschakelde. Toch mag hun rol niet worden onderschat omdat ze aan het Belgisch leger de gelegenheid boden zich naar de Westhoek terug te trekken en daarmee aan vernietiging te ontsnappen.

 Tijdens het Interbellum en de Tweede WereldoorlogIn de Eerste Wereldoorlog was de kwetsbaarheid van de forten duidelijk geworden. Evident was dat de ontwikkeling van artillerie sneller ging dan de bouw van daartegen bestendige forten. Het idee van forten had afgedaan. Na de Eerste Wereldoorlog werden de fortengordels daarom niet langer als verdedigingslinie gezien. De taak van de forten zou daarna bestaan uit ondersteuning van de verdediging van de Stelling Antwerpen in de vorm van infanteriesteunpunten.

Tussen de twee wereldoorlogen zijn daarom aan de forten kleine aanpassingen gedaan. Dit betrof:

Herbewapening, waarbij delen van het oude geschut werden vervangen door de plaatsing van lichte en zware mitrailleurs. Hiervoor werden oude geschutskoepels vervangen door zgn. Abri elementaires, half cirkelvormige gepantserde bunkers. Hiervan werd per fort een zestal gebouwd.
Plaatselijk verbeteren van de bepantsering door storting van gewapend beton,
Plaatsing van ventilatie en inrichting van gasdichte lokalen.
Daarnaast dienden de forten primair als opslagplaatsen. Verder werd de verdediging versterkt met de antitankgracht, die liep van Berendrecht (bij de vroegere schans Berendrecht) naar het Albertkanaal bij Massenhoven. De antitankgracht loopt cirkelvormig rond Antwerpen op een afstand van 15 km van het stadscentrum. De lengte bedraagt 33 km. De antitankgracht heeft 15 sluizen om het waterniveau te reguleren. Deze worden verdedigd door sluisbunkers. Hiervan werd een dertiental gebouwd, waarvan er inmiddels twee zijn gesloopt. De twee overige sluizen werden verdedigd door nabije forten of schansen. De sluisbunkers waren bewapend met drie 13,2 mm mitrailleurs.

In de Tweede Wereldoorlog hebben de forten maar een beperkte rol gespeeld. Na de onverwacht vlugge uitschakeling van het Fort Eben-Emael op 10 en 11 mei 1940 met nieuwe militaire technieken (zweefvliegtuigen en holle lading) trekt het Belgische leger zich op 14 mei terug van de linie langs het Albertkanaal op de linie Koningshooikt-Waver. Doordat de Duitsers op 13 mei de Maginotlinie bij Sedan doorbreken, besluit het leger zich verder terug te trekken en Antwerpen en de KW linie op te geven. Op 16 en 17 mei komen enkele forten nog in actie voornamelijk om de aftocht van het leger naar de westhoek te dekken.
De Duitsers onderhielden de forten gedurende de Tweede Wereldoorlog goed. Sommige werden als opslagplaats gebruikt. De Duitse bezetter gebruikte het Fort Eben-Emael om nieuwe wapens uit te testen op de geschutskoepels en kazematten. Fort Breendonk werd een doorvoerkamp (een zogenaamd 'Durchgangslager') voor afvoer naar Duitsland. In Fort Breendonk werden ook (ca. 200) executies verricht en bezweken minstens een hondertal gevangenen - vooral politieke gevangenen - onder het terreurregime van de SS. Momenteel is het een nationaal gedenkteken en behoort het tot de Historische Pool van Defensie.

 Hedendaagse situatieDe fortjes 1-7 zijn gesloopt bij de aanleg van de Brialmontomwalling, met uitzondering van fortje 2, waarvan nog een deel van het reduit de huidige Arena sporthal vormt. De Brialmontforten 2-8 bestaan nog. Fort 1 is gesloopt in 1959 (toen het 100 jaar oud was) bij het doortrekken van de wegen N12 en R11. Thans is op het terrein van Fort 1 het Wijnegem Shopping Center gevestigd. Van de forten van de Wet van 1870 bestaan de forten Merksem, Kruibeke, Sint Filips en Zwijndrecht nog. Fort De Perel is in de Tweede Wereldoorlog opgeblazen door de Duitsers. De laatste restanten werden gesloopt in 1958. Alle sperforten uit de periode 1877-1883 (Walem, Lier, Steendorp (dat vroeger ook wel Rupelmonde heette), Schoten) bestaan nog. Van de schansen uit de periode 1883-1893 bestaan die in Duffel en Kapellen nog; Oordenen en Berendrecht zijn gesloopt in verband met uitbreiding van de haven. Alle forten gebouwd tussen 1906 en 1914 bestaan nog. Behalve schans Massenhoven die werd gesloopt voor de aanleg van een spaarbekken langs het Albertkanaal bestaan alle schansen ook nu nog. De schansen Smoutakker en Schilde werden opgeblazen door de terugtrekkende Belgen in de Eerste Wereldoorlog. Van de Brialmontforten 2-8 zijn er nu 2 museum, 2 natuurgebied, 1 gemeente-eigendom, 1 recreatiedomein, 1 eigendom van de universiteit. Van de forten uit de periode 1870 zijn er 2 nog militair domein, 1 recreatiedomein en 1 natuurgebied. Van de forten uit de periode 1877-1883 is nog 1 militair domein, 1 natuurgebied, 1 gemeente-eigendom (vroeger Ministerie van Financiën) en 1 is eigendom van een schietclub annex radioamateurs. Schans Kapellen is nog militair terrein, schans Duffel privé, zal worden opengesteld mede door Europees geld voor onderhoud. Fort Sint Katelijne Waver is bebouwd met recreatiehuisjes, Fort Stabroek is recreatieterrein (paint ball). Van de forten uit de periode 1906-1914 zijn er drie militair domein, 1 bebouwd met recreatiehuisjes, 1 bebouwd met vissershuisjes, 2 museum, 2 privé eigendom, 3 recreatiedomein. Veel van de forten dienen nu als vleermuizen overwinteringsplaats. Dit geldt voor 5 van de forten 1-8 en 11 van de later gebouwde forten. Fort Brasschaat heeft de grootste aantallen vleermuizen, namelijk tussen 800 en 900 die overwinteren. De andere forten herbergen kleinere aantallen tussen 20 en ruim 300.
 


Veilig, snel, vertrouwd

Booking.com