Reeds in de tweede helft van de 10e eeuw heeft het Duitse Rijk, dank zij de Saksische keizers het politieke overwicht in Europa, terwijl de paus de geestelijke heerschappij uitoefent.
De rijksmacht komt echter gehavend uit de Investituurstrijd, 1075-1122, die het pauselijke gezag verstevigt. Naast keizer en paus zijn de vele abdijen de echte grote cultuurdragers.
Eerst in West-Francië, later ook in de oostelijke gebieden triomfeert de feodaliteit: de grote heren, steunend op hun horigen, maken zich zoveel mogelijk onafhankelijk van het centrale gezag, en elk vorstendom gaat zijn eigen weg. Dit verklaart voor een deel het bestaan van grotere regionale kunstgroepen.
Zie de kaart van Frankrijk met romaanse kerken.............
Bindend in religieus en cultureel opzicht werken de georganiseerde kloosterbewegingen. Waar vroeger elke abdij op zichzelf was aangewezen, staat ca. 1100 de benedictijnenabdij van Cluny in Bourgondië aan het hoofd van een duizend dochterabdijen, verspreid in alle streken van West-Europa. Ook de naar meer soberheid strevende cisterciënzerorde, in 1098 te Clervaux gesticht, heeft een grote invloed uitgeoefend op de kunstontwikkeling door haar eenvormig, soberder bouwprogramma.
De drukke pelgrimswegen naar Rome en nog meer naar Santiago de Compostela in Noordwest-Spanje, bewerken onderling contact tussen de regionale wereldjes, bevorderen een ruimere handelsbeweging en brengen de nieuwste kunststromingen naar de andere streken over. De 'universele' beweging der kruisvaarten, sinds 1095, ter herovering van de oudste christelijke gebieden, werkt ook het 'internationaal' verkeer van gedachten en kunststromingen in de hand.
In de loop van de 12e eeuw groeien, mede dank zij de steeds toenemende handelsbeweging, de steden uit tot zelfstandige eenheden. Vooral de steden tussen Loire en Noordzeekust en in Noord- en Centraal-Italië nemen een hoge vlucht. In het eerstgenoemde gebied zou een nieuwe stijl opbloeien.
Het begrip 'Romaans'.
De Franse archeologen Charles de Gerville omstreeks 1820 en Areisse de Caumont in 1830 noemen de bouwkunst uit de 11e en 12e eeuw Romaans, omdat zij menen dat deze architectuur voortkomt uit de Romeinse bouwwijze, zoals de 'Romaanse talen' uit het Latijn. Al is dat een te eenvoudige voorstelling van zaken, deze term wordt algemeen gebruikt. Onder Romaanse stijl verstaat men de kunst in geheel West-Europa van ca. 1000 tot in het begin van de 13e eeuw. In Noord-Frankrijk echter zou reeds ca. 1150 de gotische kunst ontluiken.
Bouwkunst
Van ongeveer 1000-1200 wordt er Romaans gebouwd, daarna gotisch. Vooral in Frankrijk worden in die tijd veel kerken gebouwd. In het geheel katholieke Frankrijk waren veel kloosters. Met name de benedictijnen hebben van uit Cluny veel invloed gehad op de kerkenbouw. Zowel op kerkelijk als op staatkundig terrein werd Frankrijk steeds machtiger. Veel steden konden de bouwkosten opbrengen. Er waren veel pelgrimstochten, bijv. naar Santiago de Compostella, waarbij kerken rustpunten vormden.
Het kruis, symbool van het Christendom, vormt de plattegrond. De kerken uit de 4e eeuw leken veel op een Romeinse basiliek. In de 11e eeuw heeft de kerk een eigen vorm. Er zijn echter nog veel Romeinse vormen en constructies zoals rondbogen, tongewelven, koepels en bijna platte daken. Vandaar dat men spreekt van Romaanse bouwstijl
Grondplan is van de kathedraal in Santiago.
Kenmerken zijn:
· kruisvorm als plattegrond,
· rustige en duidelijke vormen,
· de vormen zijn goed te onderscheiden,
· bijna platte daken,
· in het midden een zware toren,
· kleine ramen,
· horizontaal, zwaar (dikke muren) en laag,
· rondboog, ton- of koepelgewelf,
· versiering, idee van triomf
Boog: constructie die een opening tussen twee steunpunten overspant. Vangt de bovenliggende last op. Men onderscheidt: de rondboog, een halve cirkel; segmentboog, een cirkelsegment; hoefijzerboog, onderaan doorgetrokken halve cirkel; de spitsboog, twee elkaar bovenaan rakende cirkelsegmenten.
Gewelf overdekkende constructies:
Koepelgewelf: kegel- of halfbolvormig gewelf op ronde of veelhoekige plattegrond.
Tongewelf : halfrond gewelf tussen twee muren.
Kruisgewelf: de doorsnijding van twee tonnen. Arcade: (L. arcus =boog) reeks bogen op zuilen of pijlers.
Voorbeelden
Frankrijk: St Lazares in Autun; St Trophime in Arles die gebouwd is op de ruïnes van een Romeinse rechtszaal; abdij kerk in Cluny, St Sernin in Toulose, de grootste bewaard gebleven Romaanse kerk aan de route naar Santiago, heeft een lang schip met tongewelven, hoge arcaden en ruime galerijen; de monumentale abdijkerk van Tournus in Borgondië; St Madeleine van Vezelay, met het unieke tongewelf.
Italië: Normandische dom van Cefalu op Sicilië; San Martino in Lucca; San Zeno in Verona; San Michele in Pavia: de pijlerbasiliek Sant'Abbondio in Como.
Nederland: Munsterkerk in Roermond; Onze-Lieve-Vrouwekerk in Maastricht.
Beeldhouwkunst en schilderkunst
De bekendste werken van de Romaanse beeldhouwkunst zijn reliëfs die aangepast zijn aan het bouwwerk waar voor ze bestemd waren. Bouwkunst en beeldhouwkunst zijn als het ware met elkaar versmolten. Zo werd het bouwwerk een nog beter beeld van de Kerk. Op de bovendrempels en in de boogvelden van de kerkdeuren werden de reliëf voorstellingen gekapt. Later werd het vlakreliëf hoogreliëf. De kerkdeur krijgt echt een omlijsting en wordt een portaal. Zuilen worden behandeld als beelden. Levensgrote beelden komen meer en meer op.
Ook de kapitelen worden van beeldhouwwerk voorzien.
Naast beeldhouwwerk komt bronswerk en edelsmeedkunst op. In schrijfateliers van abdijen worden perkamenten handschriften verlucht met miniaturen. Wat hierbij opvalt is de mooie vlakvulling, sierlijke lijnenspel en de prachtige kleuren.
Origineel in het Romaanse westen is de kunst van de gebrandschilderde glasramen in lood. Het einde van de Romaanse periode wordt hier mee aangegeven. De zware Romaanse muren, geschikt voor de schilderkunst, maken namelijk plaats voor een licht systeem van pijlers en vensters.
U kunt het aanbod van Belvilla ook hier selecteren: